De kleedkamer

De kleedkamer

Fines

Vanaf mijn 19e tot pakweg 35ste jaar was een wekelijks hoogtepunt de voetbalkleedkamer. Daar kwamen wij op zaterdagmiddag bij elkaar om de strijd aan te gaan met lotgenoten van een andere voetbalvereniging, ook wel De Tegenstander genoemd. Wij waren mannen die samen de liefde voor de bal beleden. Zeker niet allemaal begenadigde voetballers, verre van dat. Maar wij waren een téam. Los zand en toch met elkaar verweven. En voetbal was ons van jongst af aan met de paplepel ingegoten.

In die kleedkamer werd de week doorgenomen, sneren uitgedeeld, de tegenstander besproken en mogelijke opstellingen afgewogen. Dat ging zelden zonder strijd want groot onrecht werd je aangedaan als je reserve stond. Waren we maatschappelijk hard onderweg onze draai te vinden, met de voetbalkicksen aan ontstegen we nauwelijks het niveau van een puber:  emoties, geldingsdrang en drank bepaalde in grote mate ons gedrag.

Als de tegenstander het ons niet makkelijk maakte in een wedstrijd konden we zonder meer lelijk doen naar elkaar. Zelfs de schaars aanwezige vaders (meer toeschouwers waren er niet) langs de lijn uitte zich in vervaarlijke taal. En we konden gemeen voetballen als het moest, al was het maar uit frustratie.

Maar na het laatste fluitsignaal was dat over. Tijd voor de douche, het bier en de vette hap.  Uitgeserveerd door de kantinevrijwiligers als Tante Sjaan en Ome Arie. Vaak liep het uit de hand, kwamen we beschonken thuis, afkeurend bekeken door onze ouders en later onze vrouwen.

Want dat deden we ook: trouwen. Dat waren hoogtepunten. We voerden stukjes op, zongen liederen, werden ongegeneerd dronken en sloegen ons op de schouders vanwege het tijdelijke zorgeloze bestaan.

Dat was toen. Nu hebben we elkaar weer ontmoet bij de reünie, georganiseerd door onze club forever Alcmaria Victrix waar we dertig jaar geleden voor het laatst voetbalden. Niet iedereen herkende elkaar meteen, maar na een paar onwennige zinnen kwam die lach weer. Die overbekende lach van kleedkamerhumor, die trouwpartijen en talloze kroegbezoeken. En dat smaakte naar meer.

Een paar maanden later komen we weer bij elkaar. Dat komt door mijn specialiteit: dia’s afspelen. Een heel leven fotograferen heeft zo zijn voordelen. Het tevreden snorren van het dia apparaat, biertje in de hand, naast elkaar op de bank. En daar komen de beelden. Getoond worden jongens die ons zijn ontvallen, al die langs de lijn staande vaders die allang overleden zijn maar ook beelden van jonge mannen met onnavolgbare acties aan de bal. Herkenning, de oh’s en ah’s zijn niet van de lucht en lang vergeten momenten verlichten de huiskamer als ware het de kantine van onze voetbalclub.

Old soldiers never die. Dat gaan we meer doen, bij elkaar komen. Tot de laatste de kleedkamerdeur dicht doet. En het dia-apparaat uitzet.     

The Iceman

The Iceman

Fines

Ik mag als laatste. De instructeur gooit nog wat extra ijsblokken in de tub. Ik slik, onderdruk de hevig opspelende paniek en bestijg het opstapje. Als koningin Marie-Antoinette op het schavot. Werktuigelijk stap ik in, het vrieswater klemt zich om me heen. Half gehurkt ervaar ik in een kou die ik niet voor mogelijk had gehouden. Mijn voeten zijn het zwakke punt, opties om te verwarmen zijn er niet en ik doe gewoon maar mijn ogen dicht. Probeer twee minuten niet te voelen wat ik wel voel.

Het idee was aardig. Schoonzoon kwam met een boekje over Wim Hof, The Iceman. Dat moesten we ook maar eens lezen. Hij was al een beetje aan het oefenen geslagen met de ademhalingstechniek en draaide ’s morgens de kraan op koud bij douchen. Ik moest er niet aan denken. Ik ben namelijk een kou-watje. Maar een beetje nieuwsgierig was ik wel, lezen kon geen kwaad toch?

Kou is leuk als het voor een ander is. Zelfs bij DiCaprio’s kleunpartij hangend aan het vlotje van de Titanic lijkt het of het meevalt. Tenslotte was het een vrijwillige aktie om zijn grote liefde te redden die veilig óp het vlotje zat. Ook had ik in mijn kindertijd eens een boek gelezen over poolreiziger Scott die jammerlijk doodvroor in zijn poging als eerste de Zuidpool te bereiken. Hij stierf een heldendood en dat was wel te waarderen. Maar ik kwam pas echt fysiek met kou in aanraking dat ik voor het eerst ging schaatsen op de Heilooër IJsbaan. Mijn voeten waren in de krappe schaatsen na vijf minuten al stijfbevroren. Huilend van de kou fietste ik over de Zandersloot naar huis.

Nog een koudeherinnering: in mijn pupillentijd moesten we voetballen bij Alcmaria Victrix. Ik speelde voor de katholieken van RKAFC. Het vroor dat het kraakte en ik presteerde het een uur te vroeg te zijn en wachtte kleumend buiten tevergeefs op mijn teamgenoten. Voor de goede orde: mijn ouders gingen nooit mee, je moest je gat maar redden. Maar goed, half bevroren werd ik ontdekt door een bezorgde ouder die me naast de kachel van de houten kantine zette. De wedstrijd ging trouwens  gewoon door, ondanks het keiharde veld. De kindervoetjes met voetbalschoenen roffelden over het veld, de bal stuiterde alle kanten op. Een kluit jongetjes hollend er achteraan, al was het maar om een beetje warm te worden. Kom daar nu nog maar eens om. Vriezen is binnenblijven voor voetballers, kunstgras houdt daar niet van.

Ik kreeg voor mijn verjaardag als kado van mijn echtgenote de cursus ‘de Wim Hof methode’. Ik moest er vooral blij mee zijn want het zou wel eens goed uit kunnen pakken voor mijn gezondheid verzekerde ze me. Ik was niet meteen overtuigd. Die ademhalingsoefeningen zag ik wel zitten, maar dat ijsbad? En nu was het zover, daar zat ik dan af te zien in dat steenkoude water. Ik was The Iceman. Het was de uitdaging en opdracht om het twee minuten vol te houden. De kou groef zich verder in mijn voeten. De instructeur ging iets ging zeggen en ik dacht: roep niet dat we op de helft zitten want dan stop ik er mee. Ik kraakte mentaal in mijn voegen. Maar gelukkig, nog tien seconden. Ik wurmde me even later uit de ijsgevangenis en ervaarde dat de buitentemperatuur van acht graden weldadig aanvoelde. Maar niet zo weldadig dat ik er blij mee was, mijn lijf moest de aanslag nog verwerken. Wat later kwam de opluchting, ik ben er vanaf! Ik hoef dit nooit meer te doen, ik hou het wel bij de ademhalingsoefeningen. En uitdagingen zoek ik wel in lange beklimmingen in de bergen. Bij aangename temperaturen voor de goede orde.

Garnalen

Garnalen

Fines

Niemand had het erover, maar mijn eigen kritisch blik was genadeloos: een buikje. Bijna net zo erg als kaal worden, je wordt ouder papa. Het halfslachtig inzetten van bezuinigingen op eet- en snoepgedrag zette weinig zoden aan de dijk. Blijkbaar was de onderliggende onvrede een ijsvloer: betreden voor eigen risico.

De definitieve nekslag waren de fietspakjes. De lycra broeken en shirts lieten genadeloos de overbodige rondingen zien. Not done in de scenerie van een sport die draait om uren maken op de fiets gekoppeld aan minimale rondingsmaten. Er moesten keuzes gemaakt worden; aan- of afhaken. Het werd het laatste.

Een uitgekiend eetschema, ondersteund door Serieuze Afvalboeken en Meedoenende Vrouw, maakte dat de kilo’s er afvlogen. Jammer dat alles in het lijf afviel, wat bezorgde blikken en vragen opriep. Maar het doel heiligde de middelen, ik riep dat ik me uitstekend voelde en goed voor mezelf zorgde. Het grootste compliment maakte een ex tegen me die me trof in wielertenue. Ik leek wel een garnaal was haar ongevraagde mening. Missie geslaagd, wielrenners zijn garnalen. Kijk naar Tom, Froomie, Geesink: geen gram teveel, dat kunnen we waarderen.

Een net afgeronde vijfdaagse hoogtestage in de Dolomiten maakte het feest compleet. Twaalfduizend hoogtemeters konden bijgeschreven worden in de boeken, het lichaam verteerde het als in zijn beste jaren. Dat voelde als het veroveren van de gele trui.

Ik had in mijn werk te maken met een jongedame die anorexia had. Niet uit vrije wil. Na verkracht te zijn door een Kerkvrijwilliger en later door een buurman besloot ze haar lijf in de ban te doen. Niet eten was niet voelen, met bijna de dood tot gevolg. Elke gram eten was een gevecht, laxeren dagelijkse gang van zaken, ongesteld worden iets van vroeger.

Ik moet vaak aan haar denken; door hard werken kreeg ze haar leven weer vlot en vond een opleiding en baan die genoeg afleiding en voldoening bracht om dit leven nog waard te vinden. Maar dat lijf, dat wil maar niet veel ronder worden. Dat is te veel gevraagd.Twee lijven, lijven als garnalen. zij omdat haar omgeving haar grondig de vernieling inhielp, ik omdat ik zomaar het idee heb dat het nog niet tijd is om fysiek en mentaal af te haken. Je lichaam is tenslotte je tempel, dat krijg je maar één keer.

Leg dat maar eens uit aan mijn jongedame.

Een Alkmaarse jongen op oorlogsavontuur.

Een Alkmaarse jongen op oorlogsavontuur.

Fines

Negentien is Rikus Kleverlaan als op 13 april 1949 een brief op de mat ploft van het Ministerie van Oorlog: een oproep voor militaire dienst om te vechten in Indonesië. Zijn broer Henk is dan al twee jaar eerder gegaan als vrijwilliger. Rikus woont dan met zijn moeder en twee zussenTiny en Cora aan het Verdronkenoord  51. De binnenstad van Alkmaar is dan nog een levendig centrum met veel winkeltjes, scholen, kerken en kleine werkplaatsen. En bijkomend van de oorlogsjaren met vooral schaarste als ruim voorradig.

Moeder Kleverlaan ziet het vertrek van Rikus met lede ogen aan. Een tweede zoon die te vechten gaat, als dat maar goed komt. Ze kan hem ook slecht missen want Rikus is de handige jongen in huis. En ze heeft het al zo zwaar sinds haar man in 1934 jong aan tbc is overleden. Die had, samen met zijn broer, een kwekerij aan de Poppemanslaan en een bloemenwinkel aan de Hekelstraat. Rikus’ moeder, die er nu alleen voor staat, gaat werken in de zaak van haar familie, Wasserij Schoen. Het is een zware klus om haar vier  kinderen op te voeden gecombineerd met lange dagen werken.

Maar Rikus zelf heeft er zin in, Indonesië ziet hij als een avontuur. Tenslotte waren de oorlogsjaren en de periode erna beknellend voor een opgroeiende jongen.  Opgewonden stapt hij op de trein, na eerst nog uitgebreid met zijn moeder op de foto te gaan. Voor zijn ouderlijk huis, in zijn nieuw aangemeten soldatenuniform. Het echte leven kan beginnen.

Na de rijopleiding in Vught en drie weken verveeld varen komt hij aan in Indonesië. Hij wordt overvallen door de pracht van de natuur van het land. Vooral de talrijke groene kleuren verbijsteren de eenvoudige Alkmaarse jongen. En ook verbazingwekkend: ze lopen allemaal op blote voeten. Het snikhete wollen soldatenoutfit wordt ingeruild voor tropenkleding en via de havenstad Belawan in Noord Sumatra gaat het naar Medam, ook wel de dodenweg genoemd vanwege de vele hinderlagen van de vijand. Dat zet wel meteen die toon. Na weer zes weken opleiding wordt Rikus ingedeeld bij een stafeenheid waar hij niet meer weg zal gaan gedurende de oorlog. Hij komt op een watertankauto, een Dodge. Het materiaal waarmee Nederland de oorlog in gaat is overal vandaan geschraapt. Deze auto komt uit het Amerikaanse leger.

Zijn taak bestaat uit het inhalen van schoon water uit het Tobameer en dat uitrijden naar de buitenposten. Want waterleidingen zijn er niet en de waterputten vergiftigd. Vaak rijdt hij alleen in zijn vrachtautootje en regelmatig fluiten de kogels hem om de oren. Maar bang is hij niet, gewoon vol gas geven en het gevaar achter je laten. Zoals gezegd, angst kent hij niet, daar is hij het type niet voor. ’s Avonds zorgt hij dat hij op tijd terug is op de kampong bij zijn maten. Dat voelt telkens als thuiskomen.

Van de mannen in de buitenposten hoort hij wel dat het leven daar andere koek is. Met zware geweren moeten de tirailleurs patrouilles lopen, banjeren door de sawa’s en altijd rekenen op hinderlagen. Ze leveren slag met zwervende Japanners die zijn achtergebleven uit een eerdere oorlog of met Indonesische opstandelingen. En lang niet allemaal komen die jongens weer thuis.

Als de vrede getekend is mag hij terug naar huis, hij is dan anderhalf jaar onder de wapenen geweest. Na een terugreis van weer drie weken op de ss Groote Beer komt hij aan in Rotterdam om vervolgens met de bus afgezet te worden op de Laat in zijn woonplaats Alkmaar. Het was een mooi avontuur vond ie zelf en zijn moeder is dolgelukkig dat ze Rikus weer in haar armen kan sluiten. Broer Henk is dan al een paar maanden eerder veilig thuisgekomen.

Rikus kan lang slecht aarden in het grijze Holland. Hij gaat na een tijdje aan het werk bij meubelwinkel Sidonius de Jong aan de Mient, er moet tenslotte wel geld op de plank komen. De beelden van de oorlog spoken nog wel een tijdje door zijn hoofd maar tenslotte vervagen die ook weer. Ook zoekt hij zijn oude vrienden Jos Overtoom, Rinus Berghuis, Ferry Karsen en Bart de Lange op om de binnenstad van Alkmaar weer onveilig te maken. Later zal Rikus trouwen met een zus van Jos Overtoom, Joke, een van de tien dochters uit het gezin dat aan de overkant woont, naast de Laurentiuskerk. Het mooie leven is dan voorbij, de verantwoording roept.

Maar Indonesië was een mooi avontuur, dat pakken ze hem nooit meer af.

De natuur als peepshow.

De natuur als peepshow.

Fines

Aanrader voor mocht je ooit in München terecht komen: bezoek de Botanischer Garten Nymphenburg. Een oase van rust in een overigens keurige grote wereldstad. Een overvloed aan bloeiend natuurgoed staat je te wachten, die hebben geen last van de corona. Wij wel van het mondkapje maar eenmaal binnen mag hij af. En is het werken geblazen. Dat laatste slaat vooral op achter al dat zoemende bestuivende insectenwerk aanjagen Want poseren is er zelden bij, de vijand loert tenslotte op zijn kans. Die man met zijn enorme lens op een paar centimeter afstand heeft dezelfde dreiging in zich. Dus is het zaak handig te worden in snel scherpstellen en afdrukken. Ik moet toegeven: ik heb daar nog iets in te leren.

Maar deze twee libelles hadden het veel te druk met elkaar om zich aan mij te storen. Op kousenvoeten betreed ik hun wereld en het duurt even voordat ik me realiseer wat ik zie. Ik waan me weer even als de puber in de peepshow op de Kalverstraat: opgewonden en verbaasd.  En ook lekker: ik krijg alle tijd om goed aan te leggen. Dit parende stel azuurwaterjuffers zit intensief in de paringsdaad. Thuis als ik het vastgelegde beeld op mijn scherm heb staan zoek ik het verder uit. Het hele ritueel gaat ongeveer zo: mannetje waterjuffer vangt vrouwtjewaterjuffer en dan is het onder dwang aankoppelen. Mijn libelle-expert spreekt van een paringswiel en helemaal gek is dat woord hier niet. Mannetje pakt vrouwtje beet met achterlijfaanhangsel, vrouwtje klampt als een soort dockingstation aan bij het mannetje waar de spermavoorraad opgehaald kan worden. Er schijnt zelfs een borsteltje bij het mannetje te zijn die het sperma van een eventuele andere kandidaatminnaar kan weghalen. Dan snapt u het al: er is over nagedacht.

De hele macro-wereld is trouwens een rustgevende toestand. Voor mij dan. De wereld van de kleine beestjes maakt dat je verstild. Soms is het zó mooi dat ik kan blijven kijken naar mijn grote dtp-scherm waar al dat leven tot in detail te bewonderen is. De tekeningen op de lijfjes van bijen, het stuifmeel aangehaakt op zijn beharing, maar ook de kleuren van bloemen, meeldraden: je bek valt gewoon open. Zo mooi. Nadeel van moeder natuur is alleen wel dat the sky the limit is. Het houdt nooit op en dat maakt dat ik moet begrenzen, ook in waarom ik het doe. Ik heb die begrenzing onderhand wel gevonden: ik doe het vooral voor mezelf en ik word er blij van. Een mooie tegenhanger voor het (media)coronagezeik van deze tijd. En de natuur is (bijna altijd) nog gratis ook. En soms schrijf ik er ook nog een stukje over, kan je meegenieten.